'Bepaald gevaarlijke elementen' bij de RDM?

 

De RDM, opgericht in 1902, was in 1907 één van de initiatiefnemers van een werkgeversvereniging, die de rechten van de arbeiders langer dan 50 jaar zwaar miskende.

 

In de archieven van de Rotterdamsche Droogdok-Maatschappij (RDM) ligt een op het eerste gezicht onbegrijpelijk briefje. Dat briefje stamt uit 1929 en is gericht aan ‘Directie D.’ De tekst ervan luidt: ‘By Wilton schynt de overeenkomst om geen volk van elkander aan te nemen, niet snugger te worden uitgevoerd. Bs de Boer moet tegen yzerwerker Klarenbeek, die by N.W. ontslag genomen had, gezegd hebben dat de N.W. bezwaar maakte tegen zyn aanname, zoodat hij niet aangenomen kan worden.’ Oftewel: een ijzerwerker met de naam Klarenbeek, die werkte op scheepswerf ‘De Nieuwe Waterweg’, had daar ontslag genomen.  Hij had daarop gesolliciteerd bij de scheepswerf van Wilton. Maar bij Wilton had hij van ene Baas de Boer te horen gekregen dat hij geen baan kon krijgen, omdat ‘De Nieuwe Waterweg’ dat niet goed vond.

Een ‘baas’ was een lage leidinggevende. En met ‘directie D.’ moet RDM-directeur Anton Dijkgraaf zijn bedoeld. De Nieuwe Waterweg was een volle dochter van de RDM, vandaar de interesse van Dijkgraaf. Wat was hier allemaal gaande?

 

De 'Vereeniging van Scheepsbouwmeesters'

In 1907 werd de ‘Vereeniging van Scheepsbouwmeesters en Machinefabrikanten Rotterdam en Omstreken’ opgericht. Alle Rotterdamse werven sloten zich aan. Marius Gerard de Gelder, de eerste directeur van de RDM, behoorde tot de oprichters.

Op initiatief van M.G. de Gelder werden twee vergaande maatregelen getroffen. De eerste daarvan was de onderlinge afspraak dat werkgevers alleen werklieden zouden aannemen als de huidige werkgever daar geen bezwaar tegen had. De tweede maatregel was dat werkgevers onderling afspraken om geen loonsverhogingen te geven zonder dat daar tussen werkgevers onderling overeenstemming over was. Door deze beide afspraken verwierven de Rotterdamse werfdirecties de absolute zeggenschap over de arbeidsmarkt en de arbeidsvoorwaarden. Hun arbeiders ontbeerden ieder recht; zij konden per dag of zelfs per uur ontslagen worden. Er is bij mijn beste weten in Nederland maar één werkgeversclub geweest die ook soortgelijke maatregelen nam, en dat was de vereniging van Twentse textielbaronnen.

De 'Zwarte Lijst'

Maar het kon nog vreemder. In 1926 besloot de ‘Vereeniging van Scheepsbouwmeesters’ om over te gaan tot wat zij ‘een serieuse schifting’ tussen de werklieden noemde. De werklieden die naar het oordeel van het bestuur ‘bepaald gevaarlijke elementen’ waren, zouden door een onderlinge afspraak tussen de werkgevers ‘in geen geval meer worden te werk gesteld of gehouden.’ De werven stuurden informatie over hun arbeiders naar de ‘Vereeniging van Scheepsbouwmeesters,’ deze stelde op basis daarvan een groslijst op, die de werven weer konden checken. Op de lijst met namen die de RDM stuurde stonden aantijgingen als: ‘ongewenscht element bij klinkerstaking 1924,’ maar ook ‘vertrouwensman van de Algemeene Nederlandsche Metaalbewerkersbond’. Kennelijk was voor de toenmalige directeuren van de RDM, Anton Dijkgraaf en Dirk Endert jr, het lidmaatschap van een vakbond voldoende reden om levenslang te worden uitgesloten. Zoals vakbondsman Jan Wacht bitter opmerkt, leidde deze maatregel ertoe dat ‘honderdtallen goedgeschoolde werklieden de metaalindustrie hebben verlaten en in de haven (…) hun bestaan zochten.’

 

De ‘Zwarte Lijst,’ die door de werkgevers werd opgesteld, ging in vlammen op tijdens het bombardement van Rotterdam op 14 mei 1940. Maar de afspraak om geen personeel van elkaar aan te nemen bleef onder de naam ‘personeelsagreement’ tot in de jaren zestig bestaan. Zo schreef het vakbondsblad ‘De Metaalkoerier’ in maart 1958 verontwaardigd dat een werknemer van machinefabriek Bakker & Co in Ridderkerk, op doktersadvies (!), nieuw werk zocht en dat vond bij de RDM. De RDM verstrekte hem een schriftelijke, positieve verklaring. Keurig volgens de toenmalige regels van het Arbeidsbureau vroeg hij daarop ontslag bij Bakker, om vervolgens te horen dat de RDM hem toch niet in dienst wilde nemen. Bakker ging niet akkoord.

Maar de tijden waren veranderd sinds 1907. De werknemer van Bakker & Co liet het er niet bij zitten en vond werk bij de nieuwe werf van Verolme op Rozenburg. Hij was de enige niet. Cornelis Verolme was in de jaren vijftig ‘the new kid on the block’. Hij werd geen lid van de ‘Vereeniging van Scheepsbouwmeesters’, en was dus ook niet door de afspraak gebonden. Daarmee doorbrak hij het gesloten werkgeversfront. Dat luidde de ondergang van het ‘personeelsagreement’ in.

Naschrift 2023:

Na het schrijven van dit artikel ontdekte ik dat, behalve de komst van Verolme, er nog twee factoren waren die het einde inluidden van het 'Personeelsagreement.' De eerste was dat de kantonrechter de ontbinding van een arbeidsovereenkomst goedkeurde, ook al was de betrokken medewerker dat ontslag geweigerd door zowel de voormalige werkgever als het Gewestelijk Arbeidsbureau. De tweede was dat de Federatie van werkgevers in de Metaal- en Electrotechnische industrie (FME) het Personeelsagreement te ver vond gaan. De Metaalbond, de werkgeversvereniging waar de ‘Vereeniging van Scheepsbouwmeesters’ lid van was, fuseerde in de jaren zestig met enkele andere werkgeversverenigingen tot deze FME.