Een opmerkelijk schriftje

 

In het archief van de Rotterdamsche Droogdok-Maatschappij (R.D.M.) ligt een bijzonder schriftje. Dat bijzondere zit ‘m niet in de buitenkant, dat is eigenlijk heel gewoon. Het zit in de inhoud. Wat is daar zo bijzonder aan?

In 1919 werd in Nederland de wettelijke achturendag van kracht. Een werkdag van acht uur, dat betekende destijds 45 uur per week. De zaterdag was nog een werkdag. Maar de werklieden van de RDM wachtte een teleurstelling: voor de scheepsbouw gold bij wijze van uitzondering een werkweek van 48 uur. Bovendien konden werkgevers een ‘vergunning tot werktijdverlenging’ aanvragen. Dan konden zij hun werklieden langer laten werken, tegen hetzelfde loon. En de minister van Arbeid strooide die vergunningen ‘als pepernoten in het rond’, zoals een verbitterde vakbondsman destijds opmerkte.

 

De RDM had, samen met andere Rotterdamse scheepsbouwers, in 1921 een vergunning aangevraagd om 50,5 uur te werken. Dat had de minister toegestaan, voor een tijdsduur van zes weken. Na afloop daarvan vroeg de RDM een verlenging van die vergunning. Dat had de minister voor vier weken toegestaan. Voorafgaand aan verdere verlenging wilde hij eerst met de vakorganisaties spreken. Die vonden werktijdverlenging geen goed idee.  De minister weigerde daarop verdere arbeidstijdverlenging.

Nu waren de beide directeuren van de RDM, D.C. Endert jr. en A.F.J. Dijkgraaf, geen types die zich makkelijk bij hun verlies neerlegden. Als reactie op de ministeriële weigering besloten zij, samen met onder anderen Wilton en Fijenoord, tot een loonsverlaging van ongeveer 10%. Dit op een uurloon van, voor de best betaalden, nog geen 90 cent.

Staking

De vakorganisaties konden dit niet over hun kant laten gaan. Maandag 7 november 1921 brak een staking uit die maar liefst 10 weken zou duren.

Gedurende deze staking haalden beide partijen, werkgevers en vakbonden, werkelijk alles uit de kast om hun gelijk te halen. De werkgevers richtten zich met een pamflet tot de werklieden, waarin de loonsverlaging ‘werkelijk noodzakelijk’ werd genoemd.

De vakorganisaties moesten zien te voorkomen dat door de werkgevers geronselde werkwilligen (‘onderkruipers’) aan het werk konden gaan. Dat deden zij door te ‘posten’; de toegangspoorten te bewaken. Bij de werven kon echter niet worden volstaan met posten bij de poort; onderkruipers konden ook per boot worden aangevoerd. Dus de posters moesten de rivier op. Dat werd twee stakers bijna fataal: tijdens een storm kapseisde hun bootje, en zij werden bewusteloos het water uitgedragen. Ook moesten de vakorganisaties proberen te voorkomen dat de staking zou ‘verlopen’, doordat stakers een voor een eieren voor hun geld kozen en teruggingen naar de baas. Dit deed men door alle stakers, ook stakers die geen lid van de vakbond waren, een uitkering te geven. De staking kostte de Algemeene Nederlandsche Metaalbewerkersbond (ANMB) meer dan een miljoen gulden! Ook hielden de vakbonden geregeld bijeenkomsten. Dit om de saamhorigheid hoog te houden.

Bemiddeling

De staking duurde voort. Er zijn sterke aanwijzingen dat de werkgevers dat niet veel kon schelen. Er was enige slapte. Een staking scheelde loonkosten.

Maar het werd burgemeester Zimmerman te dol. Hij wilde bemiddelen. Tijdens die bemiddeling gaf directeur Dijkgraaf een dramatisch beeld van de economische situatie bij de RDM. Er zou bijna geen werk meer zijn. Wellicht zou het bedrijf wel moeten sluiten. Loonsverlaging was de enige optie om te overleven. Enzovoort.  

De burgemeester adviseerde om de loonsverlaging door te laten gaan, maar voortaan bij voorgenomen loonsverlaging eerst te overleggen met de vakbonden. De partijen gingen akkoord met dit compromis, dat natuurlijk een klinkende overwinning voor de werkgevers was. De staking werd opgeheven. Van de 2406 stakers die bij de RDM werkten, woonden er 391 op de Heijplaat, het fabrieksdorp van de RDM. Negen daarvan kregen zowel de arbeidsovereenkomst als de huur opgezegd.

Vorstelijk jaar

Terug naar het schriftje. Daarin staan onder meer de salarissen van D.C. Endert jr. en A.F.J. Dijkgraaf. Voor èn na de staking verdienden zij allebei fl. 2.083,33 per maand. Oftewel: ondanks de door hen noodzakelijk geachte loonsverlaging waren hun eigen salarissen niet verlaagd.  

Bleef het daarbij? Nee. In april 1922 kwam het jaarverslag van de RDM over 1921 uit. De winst bedroeg maar liefst ruim 4 miljoen gulden. 1921 bleek het op een na beste jaar uit de geschiedenis van de RDM te zijn geweest. De aandeelhouders kregen een vorstelijke 25% uitgekeerd. En toen bleef nog fl. 80.000,= over.