Waar god een rivier tussen heeft gelegd....
‘Waar god een rivier tussen heeft gelegd, moet de mens niet willen verenigen,’ moet Bartel Wilton, na een serie mislukte fusie-pogingen tussen de Rotterdamsche Droogdok-Maatschappij (RDM) en de Scheepswerf en Machinefabriek Wilton hebben gezegd. De RDM lag op de Heijplaat, aan de linkeroever van de Nieuwe Maas. Wilton lag aan de rechteroever.
‘Wist u dat Wilton door onze regering minder gewaardeerd wordt?’ vroeg een hoge Britse ambtenaar aan Dirk Christiaan Endert jr. Het was in Londen, november 1918. Endert was sinds een half jaar directeur van de Rotterdamsche Droogdok-Maatschappij (RDM). En, nee, dat Wilton op een Britse zwarte lijst stond, wist Endert niet. Maar hij begreep direct wel dat zijn missie in ernstig gevaar was gekomen. Wat was er aan de hand?
1918
In 1914 was de eerste wereldoorlog uitgebroken. Nederland was buiten het krijgsgeweld gebleven, maar dat betekende niet dat het leven normaal door kon gaan. De oorlogvoerende landen, Engeland en Duitsland voorop, hielden hun belangrijke spullen liever zelf dan die te exporteren. Dat gold voor levensmiddelen, maar ook voor staal. En zonder staal kon de RDM geen schepen bouwen. De eerste twee oorlogsjaren draaide de RDM nog goed, maar eind 1917 zette de crisis in. In het voorjaar van 1918 lag het bedrijf vrijwel stil. En tot overmaat van ramp stierf in mei 1918 Marius Gerard de Gelder, de eerste directeur van de RDM. De ‘gedelegeerd commissaris’ van de RDM, J.L de Stoppelaar, had tijdens de lange ziekte van De Gelder diens taken overgenomen. En hij zag de toekomst somber in. De Stoppelaar kon geen geschikte opvolger voor De Gelder vinden. Onder die omstandigheden legde De Stoppelaar een plan aan de Raad van Commissarissen voor, dat wellicht ‘eenige beroering’ zou verwekken. ‘Mijn suggestie is om samen te gaan met Wilton.’
Scheepswerf en Machinefabriek Wilton NV was in handen van vijf gebroeders Wilton. De meeste van hen voelden wel voor het plan, maar de oudste, Bartel, had zijn bedenkingen. Geen fusie, geen winstverdeling, alleen samen klanten werven en klanten onderling verdelen, vond hij. En dat eerst nog maar voor een proefperiode van vijf jaar. Op die basis werd een contract getekend. Twee prominente RDM’ers, Dijkgraaf en Endert, zouden samen met Wilton een driekoppige directie voor de RDM gaan vormen. Omgekeerd kwam de RDM niet in de directie van Wilton.
Endert was daarop naar Engeland afgereisd, om daar een forse partij staal te kopen. Hij had daartoe een Engelse uitvoervergunning nodig. En die werd hem geweigerd. De reden daarvoor bleef hem eerst duister. De bovengenoemde ambtenaar nam hem in vertrouwen. Wilton werd ervan verdacht tijdens de oorlog de neutraliteit te hebben geschonden. Zo zou hij koper in België hebben gekocht, en in Duitsland weer hebben verkocht. Ook zou hij hebben deelgenomen aan een Duitse oorlogslening. Wilton bleek geen reddingsboei voor de RDM te zijn, maar een blok aan het been. Het samenwerkingscontract werd ontbonden.
Twee eerdere mislukte pogingen
Dat was al de derde mislukte samenwerking tussen de twee bedrijven. De eerste vond plaats toen de RDM nog niet eens was opgericht. De voorloper van de RDM, scheepswerf ‘De Maas’, was gevestigd op een terrein ter hoogte van de huidige Jobshaven. De gemeente had die grond echter zelf nodig. De directeur van ‘De Maas’ zocht daarop geldschieters voor een nieuwe, moderne onderneming. Hij kocht een terrein van 10 HA op de Heijplaat, en liet twee droogdokken bouwen in Engeland. Dat laatste was nieuw: Rotterdamse werven maakten tot dan toe gebruik van gemeentedokken. Wilton kreeg lucht van dit plan en probeerde het initiatief over te nemen. Omdat zijn dwingende eis was dat de RDM alleen de nieuwe dokken mocht exploiteren, en verder alle reparatie op Wiltons werf diende te gebeuren, sprong de fusie af.
De tweede poging om tot samenwerking te komen was in 1905. De RDM, die in 1902 formeel van start ging, draaide de eerste jaren niet erg goed. ‘We sukkelen maar wat voort,’ werd in een vergadering van de Raad van Commissarissen gezegd. De aandeelhouders, die ieder bijna fl. 10.000,= hadden ingelegd, hadden nog niet eenmaal dividend gekregen. De commissarissen gingen morren en drongen aan op een fusie met Wilton. Die poging strandde op wantrouwen. Wilton geloofde de winstcijfers die de RDM hem verstrekte, niet. En hoewel directeur M.G. de Gelder hem een handgeschreven brief stuurde met het aanbod het allemaal nog eens uit te leggen, hield Wilton de boot af.
Blijft de vraag waarom die Britse ambtenaar in 1918 D.C. Endert jr. in vertrouwen nam. Het antwoord weten we niet, maar ik heb wel een vermoeden. Dertig jaar later schreef Endert dat ook hijzelf in de eerste wereldoorlog de neutraliteit geschonden had. Alleen in het voordeel van de winnaars, de Britten.